• di·lem·ma
enkelvoud meervoud
naamwoord dilemma dilemma's
verkleinwoord dilemmaatje dilemmaatjes

het dilemmao

  1. moeilijke keuze waarbij iedere keus die je kunt maken voordelen én nadelen heeft
    • De Republikeinen staan voor een tactisch dilemma. Ze kunnen iedere kandidaat tegenhouden, en hopen dat een volgende president een Republikein zal zijn. Dat is niet per se gunstig, want de huidige 4-4-stand in het Hof is ook weinig aantrekkelijk. Als in het Hooggerechtshof de stemmen staken, dan geldt de uitspraak van een lager rechtscollege.[4] 
     Onzekerheid, besluiteloosheid, twijfel: de verschillende namen kwamen allemaal op hetzelfde neer. Het dilemma op zich was het dilemma van haar leven.[5]
     Het Indiase Davis Cup-team was een familieaangelegenheid. De topper was Vijay Amritraj, die bij wedstrijden gesteund werd door zijn broers Anand en Ashok. Zij stonden voor een dilemma.[6]
99 % van de Nederlanders;
97 % van de Vlamingen.[7]


dilemma

  1. dilemma


dilemma

  1. dilemma


dilemma o

  1. dilemma
dilemmas enkelvoud meervoud
  onbepaald bepaald onbepaald bepaald
  nominatief     dilemma     dilemmat     dilemman     dilemmana  
  genitief     dilemmas     dilemmats     dilemmans     dilemmanas