schipperen
- Geluid: schipperen (hulp, bestand)
- schip·pe·ren
- In de betekenis van ‘naar omstandigheden handelen’ voor het eerst aangetroffen in het jaar 1908 [1]
stamtijd | ||
---|---|---|
onbepaalde wijs |
verleden tijd |
voltooid deelwoord |
schipperen |
schipperde |
geschipperd |
zwak -d | volledig |
schipperen
- inergatief, (scheepvaart) bekwaam de rol van schipper vervullen, gewoonlijk op een zeilboot
- inergatief, (figuurlijk) ~ tussen behoedzaam twee of meer onderling tegengestelde belangengroepen tegelijkertijd te vriend trachten te houden
- Mussert schipperde tussen de twee groepen binnen zijn partij én tussen de NSB en de bezetters, steeds één groep tevredenstellend.[3]
- Het woord schipperen staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "schipperen" herkend door:
96 % | van de Nederlanders; |
94 % | van de Vlamingen.[4] |
- ↑ "schipperen" in: Sijs, Nicoline van der, Chronologisch woordenboek. De ouderdom en herkomst van onze woorden en betekenissen, 2e druk, Amsterdam / Antwerpen: Veen, 2002; op website dbnl.org; ISBN 90 204 2045 3
- ↑ Team Heiner
- ↑ blz 67 Ook gij behoort bij ons. Alex Dekker2006 ISBN 978-90-811360-1-3
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be