• hom·pe·len
  • klanknabootsing van huppelen [1]

hompelen [2]

stamtijd
onbepaalde
wijs
verleden
tijd
voltooid
deelwoord
hompelen
hompelde
gehompeld
zwak -d volledig
  1. gebrekkig en onregelmatig lopen
     De afdeling revalidatie is opgedoekt. Had er ook niets te zoeken, want revalideren bij Multiple Sclerose na 13 jaar is een hachelijke onderneming. Terwijl mijn familie vindt dat ik de afgelopen maanden beter ben gaan lopen en er beter- lees dikker – uitzie, heb ik niet het gevoel dat ik beter ben gaan hompelen.[3]
     Een beetje vent laat een dame die op bezoek komt uit. Achter mijn rollator hompelde ik naast haar richting motor. Ik keek naar rechts. maar zag haar been niet slepen. Waarschijnlijk teveel gefixeerd op mijn eigen slepende rechterbeen. Maakte nog een paar foto’s van haar.[4]
47 % van de Nederlanders;
31 % van de Vlamingen.[5]
  1. hompelen op website: Etymologiebank.nl
  2. Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
  3.   Weblink bron “NAH” (13 mrt. 2015), De Telegraaf
  4.   Weblink bron “Lotgenote op de motor” (17 mei 2016), De Telegraaf
  5.   Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be