• snel·len
stamtijd
onbepaalde
wijs
verleden
tijd
voltooid
deelwoord
snellen
snelde
gesneld
zwak -d volledig

snellen [2]

  1. onovergankelijk zich snel voortbewegen, hardlopen, hollen, rennen
     Ze arriveerden in bussen, maakten foto’s, kochten ijsjes en snelden in hun witte shirts door naar een volgende attractie.[3]
95 % van de Nederlanders;
86 % van de Vlamingen.[4]
  1. snellen op website: Etymologiebank.nl
  2. Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
  3. Tim Voors
    “Alleen, De Pacific Crest Trail te voet van Mexico naar Canada”, eBook: Mat-Zet bv, Soest (2018), Fontaine Uitgevers  
  4.   Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be