Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • weg·snel·len
Woordherkomst en -opbouw

Werkwoord

wegsnellen [1]

stamtijd
onbepaalde
wijs
verleden
tijd
voltooid
deelwoord
wegsnellen
snelde weg
weggesneld
zwak -d volledig
  1. met grote snelheid ergens vandaan gaan
    • Bergen, aangemoedigd door een blauw-wit supporterslegioen, opende de score maar zag dan een vinnig gestart Oostende via 6 op 6 wegsnellen naar 2-13. Bergen volhardde voorlopig in de boosheid (1 op 9) en Van Rossom zorgde voor 5-17 na amper 6 minuten. [2] 
    • Toen het boek van Madonna verscheen, ook in een grote hoeveelheid talen, was ik toevallig in New York. Op de hoek van de zesde Avenue en de achtste straat voor Dalton's Bookstore stond een geweldige menigte. Ik wist niet wat er aan de hand was, zag mensen met eigenaardig ingepakte boeken wegsnellen en toen, door navraag, heb ik ontdekt wat er aan de hand was. Voorzover ik me herinner was de kritiek slecht te spreken, maar dat heeft de oplage niet gedeerd. [3] 
    • Je kijkt niet naar woorden, je kijkt naar onder de camera wegsnellende spoorrails, roestige scheepswrakken aan de oever van de Hudson, meeuwen erboven en hun stemmen krijsend door de zijne. [4] 
Synoniemen
Vertalingen

Gangbaarheid

87 % van de Nederlanders;
92 % van de Vlamingen.[5]


Verwijzingen

  1. Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
  2. De Standaard 26/04/2008 door Jos Huysmans Twaalfde Beker van België voor Oostende
  3. NRC H.J.A. Hofland 21 oktober 1994 De concurrentie
  4. NRC Hans Keller 20 augustus 1999 Ik wil hun koppen zien!
  5.   Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be