wegijlen
- weg·ij·len
- samenstelling van weg en ijlen
stamtijd | ||
---|---|---|
onbepaalde wijs |
verleden tijd |
voltooid deelwoord |
wegijlen |
ijlde weg |
weggeijld |
zwak -d | volledig |
wegijlen
- ergatief zich haastig uit de voeten maken
- Toen kwamen de vluchtelingen in de stad: de eerste stoet, droeve, haveloze mensen, die weggeijld waren voor het afgrijselijke geweld!
- ergatief onhoorbaar worden
- De klanken van het slotakkoord ware nog niet weggeijld toen het daverende applaus losbarstte.
- Het woord 'wegijlen' staat niet in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Taalunie.