• voor·bij·vlie·gen
stamtijd
onbepaalde
wijs
verleden
tijd
voltooid
deelwoord
voorbijvliegen
vloog voorbij
voorbijgevlogen
klasse 2 volledig

voorbijvliegen [1]

  1. onovergankelijk snel voorbijgaan (al dan niet vliegend)
     Ik ben duidelijk geen waaghals maar, bedacht ik ineens, als je niet uitkijkt vliegt het leven voorbij zonder dat je het door hebt.[2]
     De eerste vijf maanden waren probleemloos voorbijgevlogen, maar nu mijn thuiskomst naderde was hij er wel klaar mee, papa moest naar huis komen.[2]
  1. Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
  2. 2,0 2,1
    Tim Voors
    “Alleen, De Pacific Crest Trail te voet van Mexico naar Canada”, eBook: Mat-Zet bv, Soest (2018), Fontaine Uitgevers