stevig doorstappen met de Vlaamse Wandel en Omnisport Federatie
  • door·stap·pen

doorstappen [1]

stamtijd
onbepaalde
wijs
verleden
tijd
voltooid
deelwoord
doorstappen
stapte door
doorgestapt
zwak -t volledig
  1. flink doorlopen
    • ‘Patiënten doen er goed aan om na hun behandeling op te bouwen naar 150 minuten bewegen per week’, zei hoofdonderzoekster Erin Van Blarigan, epidemiologe aan de University of California in San Francisco. ‘Dat mag gewoon een dagelijkse wandeling zijn. Flink doorstappen is voor iedereen haalbaar.’[2] 
  2. (figuurlijk) doorgaan
    • Die hele brexit was tot nu toe een hilarisch spektakel. Hoe May met haar Britse pumps dapper, vaak ternauwernood, bleef doorstappen terwijl ze door zowat iedereen in Groot-Brittannië onderuit werd gehaald. Bij toespraken stortte het decor in achter haar en verloor ze haar stem. Ze kreeg briefjes toegespeeld tijdens een speech, waarop zoiets stond als ‘en nou opzouten jij’. Toen ze afgelopen maandag dacht een deal te hebben gesloten, werd ze diezelfde dag alweer door een politieke splinterpartij onderuit gehaald.[3] 
  1. Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
  2. de Standaard 6 JUNI 2017
  3. Tubantia Sandra Phlippen 09-DECEMBER-2017