wandelen
- Geluid: wandelen (hulp, bestand)
- IPA: / ˈwɑndələ(n) / (3 lettergrepen)
- (Noord-Nederland): /ˈʋɑn.də.lə(n)/
- (Vlaanderen, Brabant): /ˈβ̞ɑn.də.lə(n)/
- wan·de·len
- In de betekenis van ‘lopen’ voor het eerst aangetroffen in 1240 [1]
- van het Middelnederlands wandelen; maar via de wortels in het Protogermaans (*wandrōn-) op te vatten als frequentatief gevormd uit winden of wenden met het achtervoegsel -el [2]
stamtijd | ||
---|---|---|
onbepaalde wijs |
verleden tijd |
voltooid deelwoord |
wandelen |
wandelde |
gewandeld |
zwak -d | volledig |
wandelen
- ergatief gericht een wandeling maken
- Ik ben gisteren naar de Griete gewandeld.
- ▸ De moeder van 11 kinderen had pas op latere leeftijd het wandelen ontdekt.[3]
- inergatief ongericht een wandeling maken
- Mijn vader heeft altijd veel gewandeld.
1. een wandeling maken
- Het woord wandelen staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "wandelen" herkend door:
99 % | van de Nederlanders; |
100 % | van de Vlamingen.[4] |
- Zie Wikipedia voor meer informatie.
- ↑ "wandelen" in: Sijs, Nicoline van der, Chronologisch woordenboek. De ouderdom en herkomst van onze woorden en betekenissen, 2e druk, Amsterdam / Antwerpen: Veen, 2002; op website dbnl.org; ISBN 90 204 2045 3
- ↑ wandelen op website: Etymologiebank.nl
- ↑ Tim Voors“Alleen, De Pacific Crest Trail te voet van Mexico naar Canada”, eBook: Mat-Zet bv, Soest (2018), Fontaine Uitgevers
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be
- van het Protogermaans *wandlon, een frequentatief afgeleid [1]
- ofwel van *wandon "zich wenden, zich veranderen", oorsprong van het tegenwoordige "winden"
- ofwel van *wandjan "wenden"[2]
wandelen
- zich veranderen
- heen en weer gaan, ronddwalen