wandelplaats
- wan·del·plaats
- samenstelling van wandel en plaats [1]
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | wandelplaats | wandelplaatsen |
verkleinwoord | wandelplaatsje | wandelplaatsjes |
- een park, plantsoen of promenade waar men fijn kan wandelen
- Het is goed toeven in een fraai aangelegde wandelplaats.
- Een wandelplaats is een groen sieraad voor de stad.
- Het woord 'wandelplaats' staat niet in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Taalunie.