wandeldag
- wan·del·dag
- samenstelling van wandel en dag
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | wandeldag | wandeldagen |
verkleinwoord | wandeldagje | wandeldagjes |
de wandeldag m
- een dag dat men wandelt
- Tijdens de vakantie hadden we om de dag een wandeldag.
- Na een lange wandeldag waren de ouders meer vermoeid dan de kinderen.
- Het woord wandeldag staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "wandeldag" herkend door:
94 % | van de Nederlanders; |
95 % | van de Vlamingen.[1] |
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be