Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • wan·del·rit
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord wandelrit wandelritten
verkleinwoord wandelritje wandelritjes

Zelfstandig naamwoord

de wandelritm

  1. een rondwandeling te paard
    • Op het schilderij staat een wandelrit van de cavalerie afgebeeld.