Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • wan·del·stok
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord wandelstok wandelstokken
verkleinwoord wandelstokje wandelstokjes

Zelfstandig naamwoord

de wandelstokm

  1. stok die dient als steun bij het wandelen en beschermt tegen vallen
    • De oude man leunt zwaar op zijn wandelstok. 
     Thuis had ik een systeem in elkaar geknutseld met klittenband die de paraplu aan mijn rugzak bevestigde, waardoor ik mijn handen vrijhield voor mijn wandelstokken.[1]
Hyperoniemen
Verwante begrippen
Vertalingen

Gangbaarheid

99 % van de Nederlanders;
100 % van de Vlamingen.[2]

Meer informatie

Verwijzingen

  1. Tim Voors
    “Alleen, De Pacific Crest Trail te voet van Mexico naar Canada”, eBook: Mat-Zet bv, Soest (2018), Fontaine Uitgevers  
  2.   Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be