slaapwandelen
- slaap·wan·de·len
- samenstelling van slaap en wandelen
stamtijd | ||
---|---|---|
onbepaalde wijs |
verleden tijd |
voltooid deelwoord |
slaapwandelen |
slaapwandelde |
geslaapwandeld |
zwak -d | volledig |
slaapwandelen
- inergatief (medisch) onbewust daarvan rondwandelen in een toestand van slaap
- Hij heeft vannacht weer geslaapwandeld.
- Het woord slaapwandelen staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "slaapwandelen" herkend door:
100 % | van de Nederlanders; |
100 % | van de Vlamingen.[1] |
- Zie Wikipedia voor meer informatie.
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be