treden
naamwoord van handeling | |
---|---|
zelfstandig | bijvoeglijk |
treden | tredend |
tred | getreden |
trede |
- tre·den
- erfwoord via Middelnederlands treden / terden van Oudnederlands tredan, in de betekenis van ‘lopen’ voor het eerst aangetroffen in het jaar 901 [1] [2] [3]
stamtijd | ||
---|---|---|
onbepaalde wijs |
verleden tijd |
voltooid deelwoord |
treden /'tre.də(n)/ |
trad /trɑt/ |
getreden /ɣə.'tre.də(n)/ |
klasse 5 | volledig |
treden
- ergatief met de voeten begaan
- Zij traden op het toneel.
- ergatief ergens heen bewegen
- overgankelijk tegemoet treden: naar iets of iemand lopen
- ▸ Maar als ik onzeker was, bijvoorbeeld tijdens onweer of bij steile afdalingen, probeerde ik anderen op te zoeken om het onheil niet alleen tegemoet te hoeven treden.[4]
- [2] aan het daglicht tredenbekend worden
- [2] in het huwelijk tredentrouwen, huwen
- [2] in het klooster tredennon of monnik worden
- [2] in werking tredenvan kracht worden
- [1] met de voeten treden
- [1] met voeten treden
1.
de treden mv
- Het woord treden staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "treden" herkend door:
100 % | van de Nederlanders; |
99 % | van de Vlamingen.[5] |
- ↑ Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
- ↑ treden op website: Etymologiebank.nl
- ↑ "treden" in: Sijs, Nicoline van der, Chronologisch woordenboek. De ouderdom en herkomst van onze woorden en betekenissen, 2e druk, Amsterdam / Antwerpen: Veen, 2002; op website dbnl.org; ISBN 90 204 2045 3
- ↑ Tim Voors“Alleen, De Pacific Crest Trail te voet van Mexico naar Canada”, eBook: Mat-Zet bv, Soest (2018), Fontaine Uitgevers
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be