• klos·sen

de klossenmv

  1. meervoud van het zelfstandig naamwoord klos
stamtijd
onbepaalde
wijs
verleden
tijd
voltooid
deelwoord
klossen
kloste
geklost
zwak -t volledig

klossen

  1. overgankelijk, (techniek)  winden ww  op een  klos zn  [1]
    • Dat is geklost garen. 
  2. overgankelijk, (techniek) een  klos zn  [1] maken van
  3. onovergankelijk op een soort van plompe manier lopen of slenteren
    • De zware voetstappen klosten de trap op. 
  4. onovergankelijk (spel) (biljart) een  klos zn  [3] maken
94 % van de Nederlanders;
94 % van de Vlamingen.[1]
  1.   Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be