• trek·ke·be·nen
  • Samenstellende afleiding van de stam van trekken en been met het achtervoegsel -en met het invoegsel -e- [1]
stamtijd
onbepaalde
wijs
verleden
tijd
voltooid
deelwoord
trekkebenen
trekkebeende
getrekkebeend
zwak -d volledig

trekkebenen

  1. mank lopen; bewegen met een stijf of pijnlijk been
    • De heelmeester ontbrandde in edele toorn, vroeg het believen van Willem, zette het been zoals de jeugdige aristocraat hem voorschreef, en het gevolg was dat Willem altoos trekkebenen ging en nooit meer paard kon rijden. [2]
60 % van de Nederlanders;
68 % van de Vlamingen.[3]