sjouwen
- sjou·wen
- Leenwoord uit het Fries, in de betekenis van ‘met inspanning dragen’ voor het eerst aangetroffen in 1671 [1]
- >Oudfries: skiāva: schuiven
stamtijd | ||
---|---|---|
onbepaalde wijs |
verleden tijd |
voltooid deelwoord |
sjouwen |
sjouwde |
gesjouwd |
zwak -d | volledig |
sjouwen
- lopen met een zware lading
- Hij liep met zakken aardappelen te sjouwen.
- ▸ Er zou die dag namelijk pas na 32 kilometer water te vinden zijn, waardoor ik zeven liter water boven op mijn basisuitrusting mee moest sjouwen.[2]
1. lopen met een zware lading
- Het woord sjouwen staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "sjouwen" herkend door:
99 % | van de Nederlanders; |
97 % | van de Vlamingen.[3] |
- ↑ "sjouwen" in: Sijs, Nicoline van der, Chronologisch woordenboek. De ouderdom en herkomst van onze woorden en betekenissen, 2e druk, Amsterdam / Antwerpen: Veen, 2002; op website dbnl.org; ISBN 90 204 2045 3
- ↑ Tim Voors“Alleen, De Pacific Crest Trail te voet van Mexico naar Canada”, eBook: Mat-Zet bv, Soest (2018), Fontaine Uitgevers
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be