haul
- haul
- Afkomstig van het Middelengels "halen". Verwant met Duits holen, Nederlands halen
vervoeging | |
---|---|
onbepaalde wijs | to haul |
he/she/it | hauls |
verleden tijd | hauled |
voltooid deelwoord |
hauled |
onvoltooid deelwoord |
hauling |
gebiedende wijs | haul |
haul
- onovergankelijk iemand of iets slepen
- overgankelijk slepen
- onovergankelijk iemand of iets trekken
- overgankelijk trekken
- overgankelijk, (juridisch) oppakken
- overgankelijk, (juridisch) voorleiden
- overgankelijk, (mijnbouw) delven
- onovergankelijk, (scheepvaart) de koers van een vaartuig veranderen om dichter bij de wind te zeilen
- onovergankelijk, (scheepvaart) treilen
- onovergankelijk, (verkeer) transporteren
- [2]: drag
- [2]: draggle
- [2]: draw
- [2]: slide
- [3]: pull
- [3]: tug
- [4]: tow
- [4]: migrate
- [4]: limp
- [4]: wander
- [4]: journey
- [10]: cart
- [10]: transport
- [10]: carry
- [1]: haul away
- [3]: haul ass (VS)
- [3]: haul down
- [3]: haul out
- [4]: haul off
- [5]: haul in (VS)
- [6,8]: haul up
- [8]: haul round
- [8]: haul to
enkelvoud | meervoud |
---|---|
haul | hauls |
haul
- buit
- opbrengst
- rooftocht
- (visserij) vangst
- (verkeer) goederenvervoer
- (verkeer) wagenvracht
- (verkeer) weglengte
enkelvoud | meervoud |
---|---|
haul | heuliau |
haul m