• haul
vervoeging
onbepaalde wijs to  haul 
he/she/it  hauls 
verleden tijd  hauled 
voltooid
deelwoord
 hauled 
onvoltooid
deelwoord
 hauling 
gebiedende wijs  haul 

haul

  1. onovergankelijk iemand of iets slepen
  2. overgankelijk slepen
  3. onovergankelijk iemand of iets trekken
  4. overgankelijk trekken
  5. overgankelijk, (juridisch) oppakken
  6. overgankelijk, (juridisch) voorleiden
  7. overgankelijk, (mijnbouw) delven
  8. onovergankelijk, (scheepvaart) de koers van een vaartuig veranderen om dichter bij de wind te zeilen
  9. onovergankelijk, (scheepvaart) treilen
  10. onovergankelijk, (verkeer) transporteren
enkelvoud meervoud
haul hauls

haul

  1. buit
  2. opbrengst
  3. rooftocht
  4. (visserij) vangst
  5. (verkeer) goederenvervoer
  6. (verkeer) wagenvracht
  7. (verkeer) weglengte


enkelvoud meervoud
 haul   heuliau 

haul m

  1. (astronomie) zon