• voor·lei·den

voorleiden [1]

stamtijd
onbepaalde
wijs
verleden
tijd
voltooid
deelwoord
voorleiden
leidde voor
voorgeleid
zwak -d volledig
  1. (juridisch) door een rechter laten beoordelen in een rechtszaak
    • De aanklager van Cremona laat in totaal dertig personen voorleiden, die ervan verdacht worden wedstrijden uit de tweede en derde klasse te hebben gemanipuleerd. Daarnaast zouden ze zowel in Italië als in het buitenland grote sommen geld op die duels hebben ingezet. [2] 
  2. door een jury laten beoordelen
    • Terwijl de ruim honderd imposante volwassen exemplaren naast de ring worden bewonderd, zijn het in de ring de kalveren en hun jonge baasjes die de aandacht trekken als zij hun kalveren voorleiden. [3]