vangst
- Geluid: vangst (hulp, bestand)
- IPA: / vɑŋst / (1 lettergreep)
- (Noord-Nederland): /vɑŋst/
- (Limburg): /vɑŋs/
- vangst
- In de betekenis van ‘het vangen’ voor het eerst aangetroffen in 1600 [1]
- Naamwoord van handeling van vangen met het achtervoegsel -st [2]
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | vangst | vangsten |
verkleinwoord | vangstje | vangstjes |
de vangst v
- het vangen van iets
- De vangst van vis is erg zwaar werk.
- het gevangene, het resultaat van het vangen
- De vangst van de jacht van dit jaar was minder dan die van vorig jaar.
- bijvangst, garnalenvangst, haringvangst, hasjvangst, heroïnevangst, monstervangst, recordvangst, robbenvangst, visvangst, vogelvangst, walvisvangst, zalmvangst
- Het woord vangst staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "vangst" herkend door:
99 % | van de Nederlanders; |
99 % | van de Vlamingen.[3] |
- ↑ "vangst" in: Sijs, Nicoline van der, Chronologisch woordenboek. De ouderdom en herkomst van onze woorden en betekenissen, 2e druk, Amsterdam / Antwerpen: Veen, 2002; op website dbnl.org; ISBN 90 204 2045 3
- ↑ vangst op website: Etymologiebank.nl
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be