opbrengst
Nederlands
Uitspraak
- Geluid: opbrengst (hulp, bestand)
- IPA: / ˈɔbrɛŋst / (2 lettergrepen)
- (Noord-Nederland): /'ɔbrɛŋst/
- (Limburg): /'ɔbrɛŋs/
Woordafbreking
- op·brengst
Woordherkomst en -opbouw
- In de betekenis van ‘het voortgebrachte’ voor het eerst aangetroffen in 1808 [1]
- Naamwoord van handeling van opbrengen met het achtervoegsel -st [2]
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | opbrengst | opbrengsten |
verkleinwoord | opbrengstje | opbrengstjes |
Zelfstandig naamwoord
- dat wat opgebracht wordt, de baat die men heeft van zijn activiteiten
- De opbrengst van deze inzamelingsactie was buitengemeen groot.
- Twente is op 4 september 2016 het decor voor de negentiende editie van de Ride for the Roses, de grote wielertoertocht waarvan de opbrengst ten goede komt aan de genezing van kanker. Dat is zaterdag bekendgemaakt tijdens de military in Boekelo. [4]
Verwante begrippen
Hyponiemen
|
Afgeleide begrippen
Vertalingen
1. dat wat opgebracht wordt, de baat die men heeft van zijn activiteiten
Gangbaarheid
- Het woord opbrengst staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek van het Centrum voor Leesonderzoek uit 2013 werd "opbrengst" herkend door:
100 % | van de Nederlanders; |
100 % | van de Vlamingen.[5] |
Meer informatie
- Zie Wikipedia voor meer informatie.
Verwijzingen
- ↑ "opbrengst" in: Sijs, Nicoline van der, Chronologisch woordenboek. De ouderdom en herkomst van onze woorden en betekenissen, 2e druk, Amsterdam / Antwerpen: Veen, 2002; op website dbnl.org; ISBN 90 204 2045 3
- ↑ opbrengst op website: Etymologiebank.nl
- ↑ Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
- ↑ Tubantia 10-10-15 19e editie Ride for the Roses in Twente
- ↑ Weblink bron Gearchiveerde versie “Word Prevalence Values” op ugent.be