oogst
- oogst
- In de betekenis van ‘het inzamelen van gewassen’ voor het eerst aangetroffen in 1240 [1]
- Afgeleid van augustus. [2]
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | oogst | oogsten |
verkleinwoord | oogstje | oogstjes |
de oogst m
- het van het land halen van het rijpe gewas
- De oogst is in volle gang.
- ▸ Vroeger waren de jaarfeesten zeer talrijk. Feest, bij voorbeeld voor het terugkerende licht van de zon, begin van de lente, dank voor de oogst. Iets hiervan vinden wij terug in de bekende christelijke feesten.[3]
- de opbrengst behaald met [1]
- De oogst is bijzonder rijk dit jaar.
vervoeging van |
---|
oogsten |
oogst
- De oogst geschoren, de winter geboren
Wanner de oogst van het veld is beginnen de dagen danig te korten; tegen september is het al veel vroeger donker en het weer is minder goed
1. het van het land halen van het rijpe gewas
- Het woord oogst staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "oogst" herkend door:
100 % | van de Nederlanders; |
98 % | van de Vlamingen.[4] |
- Zie Wikipedia voor meer informatie.
- ↑ "oogst" in: Sijs, Nicoline van der, Chronologisch woordenboek. De ouderdom en herkomst van onze woorden en betekenissen, 2e druk, Amsterdam / Antwerpen: Veen, 2002; op website dbnl.org; ISBN 90 204 2045 3
- ↑ oogst op website: Etymologiebank.nl
- ↑ “Het hele jaar rond: van Sinterklaas tot Sintemaarten” (1973), Lemniscaat , p. 7
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be