oogster
- oog·ster
- naamwoord van handeling oogsten met het achtervoegsel -er[1]
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | oogster | oogsters |
verkleinwoord | oogstertje | oogstertjes |
de oogster m
- iets of iemand die iets oogst
- ▸ Met een dreun valt de 40 meter hoge douglasspar om. De ongeveer 3000 kilo wegende boom laat de grond trillen. De groene John Deere 1270E Harvester (oogster) pakt de stam in zijn klauw.[2]
- ▸ Rogers en co. gebruikten loodzirconaat-titanaat voor hun pacemaker. Met elektrodes, elektronica, verbindingen naar buiten en afdichtingslagen komen ze aan een ’mechanische-energie-oogster’ van zeven lagen dik, die toch nog soepel genoeg moet zijn om mee te buigen met een bewegend orgaan.[3]
- Het woord 'oogster' staat niet in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "oogster" herkend door:
69 % | van de Nederlanders; |
75 % | van de Vlamingen.[4] |
- ↑ Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
- ↑ Weblink bron Gerco Verdouw“Van boom tot plank” (03-03-2011), Reformatorisch Dagblad
- ↑ Weblink bron Pieter Van Dooren“Pacemaker heeft niet langer batterijen nodig” (21/01/2014), De Standaard
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be