oogsten
- oog·sten
stamtijd | ||
---|---|---|
onbepaalde wijs |
verleden tijd |
voltooid deelwoord |
oogsten |
oogstte |
geoogst |
zwak -t | volledig |
oogsten
- overgankelijk het volgroeide gewas van het veld halen
- Het vlas is al geoogst.
- ▸ Ze dronken voorzichtig van een halve fles laat geoogste moezelwijn, voor namelijk om iets voor zich te hebben staan op de mooi gesneden tafel in de erker.[1]
- (figuurlijk) als reactie krijgen
- Zijn prachtige solo oogstte een luid applaus met bravogeroep.
- (veeteelt) (eufemisme) het vergassen en villen van dieren zoals nertsen
1. het volgroeide gewas van het veld halen
de oogsten mv
- meervoud van het zelfstandig naamwoord oogst
- Het woord oogsten staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "oogsten" herkend door:
100 % | van de Nederlanders; |
99 % | van de Vlamingen.[2] |
- Zie Wikipedia voor meer informatie.
- ↑ Jan Guillou (vert. Bart Kraamer)“Tussen rood en zwart” (2014), Uitgeverij Prometheus , ISBN 9789044625691
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be