• oog·sten
stamtijd
onbepaalde
wijs
verleden
tijd
voltooid
deelwoord
oogsten
oogstte
geoogst
zwak -t volledig

oogsten

  1. overgankelijk het volgroeide gewas van het veld halen
    • Het vlas is al geoogst. 
     Ze dronken voorzichtig van een halve fles laat geoogste moezelwijn, voor namelijk om iets voor zich te hebben staan op de mooi gesneden tafel in de erker.[1]
  2. (figuurlijk) als reactie krijgen
    • Zijn prachtige solo oogstte een luid applaus met bravogeroep. 
  3. (veeteelt) (eufemisme) het vergassen en villen van dieren zoals nertsen

de oogstenmv

  1. meervoud van het zelfstandig naamwoord oogst
100 % van de Nederlanders;
99 % van de Vlamingen.[2]
  1. Jan Guillou (vert. Bart Kraamer)
    “Tussen rood en zwart” (2014), Uitgeverij Prometheus  , ISBN 9789044625691
  2.   Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be