• graan·oogst
enkelvoud meervoud
naamwoord graanoogst graanoogsten
verkleinwoord graanoogstje graanoogstjes

de graanoogstm

  1. (landbouw) de opbrengst aan graan in een jaar
    • De graanoogst was dit jaar uitzonderlijk groot. 
  2. (landbouw) het binnenhalen van het graan
    • Zij waren bezig met de graanoogst.