stiefelen
- stie·fe·len
- Leenwoord uit het Duits, in de betekenis van ‘lopen’ voor het eerst aangetroffen in 1961 [1]
- van het Duits [2]
stamtijd | ||
---|---|---|
onbepaalde wijs |
verleden tijd |
voltooid deelwoord |
stiefelen |
stiefelde |
gestiefeld |
zwak -d | volledig |
stiefelen
- onovergankelijk (informeel) stevig doorlopen
- Het woord stiefelen staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "stiefelen" herkend door:
79 % | van de Nederlanders; |
38 % | van de Vlamingen.[3] |
- ↑ "stiefelen" in: Sijs, Nicoline van der, Chronologisch woordenboek. De ouderdom en herkomst van onze woorden en betekenissen, 2e druk, Amsterdam / Antwerpen: Veen, 2002; op website dbnl.org; ISBN 90 204 2045 3
- ↑ stiefelen op website: Etymologiebank.nl
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be