Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • aan·stie·fe·len
Woordherkomst en -opbouw
stamtijd
onbepaalde
wijs
verleden
tijd
voltooid
deelwoord
aanstiefelen
stiefelde aan
aangestiefeld
zwak -d volledig

Werkwoord

aanstiefelen

  1. ergatief met flinke tred ergens op afgaan
    • Hij stiefelde zo goed en zo kwaad als het ging enisgzins dronken op huis aan. 
Afgeleide begrippen

Gangbaarheid