• krui·pen
  • In de betekenis van ‘zich op handen en voeten voortbewegen’ voor het eerst aangetroffen in het jaar 1240 [1]
stamtijd
onbepaalde
wijs
verleden
tijd
voltooid
deelwoord
kruipen
/'krʌʏ.pə(n)/
kroop
/krop/
gekropen
/ɣə.kro.pə(n)/
klasse 2 volledig

kruipen

  1. ergatief zich laag bij de grond, meest op handen en knieën gericht voortbewegen
    • Zij is door het gras gekropen om niet gezien te worden. 
     Gespannen rende ik naar de enige beschutte plek op de bergtop, een kleine berghut. Daar kroop ik, nog in de greep van de angst, mijn slaapzak in en rolde mezelf tot een kleine bal.[2]
     Ik was blij dat we aan het afdalen waren en dat ik snel weer veilig in mijn tent in het dal kon kruipen.[2]
  2. inergatief zich laag bij de grond, meest op handen en knieën ongericht voortbewegen
    • Jantje heeft vandaag voor het eerst gekropen. 
Onderstaande vertalingen dienen nagekeken te worden en omgezet in de bovenstaande tabellen. Nummers na de vertalingen komen niet noodzakelijk overeen met de opgegeven definities. Voor meer uitleg zie WikiWoordenboek:Hoe vertalingen nakijken.
100 % van de Nederlanders;
99 % van de Vlamingen.[3]