• be·krui·pen
stamtijd
onbepaalde
wijs
verleden
tijd
voltooid
deelwoord
bekruipen
bekroop
bekropen
klasse 2 volledig

bekruipen

  1. overgankelijk op iets of iemand kruipen
    • Daarbij wordt soms getongeld, knikjes met de kop gemaakt en kan het vrouwtje bekropen worden. 
  2. overdrachtelijk een gevoel doen krijgen
    • Mij bekroop de angstige gedachte dat ik verraden was. 
     Ze negeerde het onheilspellende gevoel dat haar bekroop en zette door.[1]
97 % van de Nederlanders;
94 % van de Vlamingen.[2]