kruipwilg
  • kruip·wilg
enkelvoud meervoud
naamwoord kruipwilg kruipwilgen
verkleinwoord

de kruipwilgm

  1. Salix repens   zeer kleine wilg waarvan de takken laag over de grond uitstrekken
    • Wanneer de heide niet wordt ‘onderhouden’ groeit het vanzelf weer dicht met zaailingen van onder andere berk, grove den en kruipwilg. De Strengen dreigde ook dicht te groeien, maar daar is afgelopen zaterdag een stokje voor gestoken. Staatsbosbeheer is blij met het behaalde resultaat. [2] 
    • Behalve bos en struwelen met duindoorn, kruipwilg en meidoorn tref je in de duinen ook poelen aan waar veel soorten libellen, het duizendguldenkruid („dat noemen we tegenwoordig 450-eurokruid”) en het doorschijnend fonteinkruid voorkomen. [3] 
73 % van de Nederlanders;
82 % van de Vlamingen.[4]