Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • af·krui·pen
Woordherkomst en -opbouw

Werkwoord

afkruipen [1]

stamtijd
onbepaalde
wijs
verleden
tijd
voltooid
deelwoord
afkruipen
kroop af
afgekropen
klasse 2 volledig
  1. op handen en voeten weggaan
  2. op handen en voeten naar beneden gaan

Gangbaarheid

68 % van de Nederlanders;
73 % van de Vlamingen.[2]

Verwijzingen