Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • crawl

Werkwoord

vervoeging van
crawlen

crawl

  1. eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van crawlen
    • Ik crawl. 
  2. gebiedende wijs van crawlen
    • Crawl! 
  3. (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van crawlen
    • Crawl je? 

Gangbaarheid

83 % van de Nederlanders;
92 % van de Vlamingen.[1]

Verwijzingen

  1.   Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be


Engels

Uitspraak
Woordafbreking
  • crawl
Woordherkomst en -opbouw
  • Naamwoord [A] en werkwoord: afkomstig van het Middelengelse werkwoord craulen, dat van het Oudnoorse werkwoord krafla komt.
  • Naamwoord [B]: afkomstig van het Afrikaanse naamwoord kraal.
enkelvoud meervoud
crawl crawls

Zelfstandig naamwoord

[A] crawl

  1. (het) kruipen
  2. sukkelgangetje
  3. lichtkrant
  4. (zwemmen) crawl, crawlslag
Afgeleide begrippen

Zelfstandig naamwoord

[B] crawl

  1. een omheining voor vissen of schildpadden in ondiep water
Verwante begrippen
vervoeging
onbepaalde wijs to  crawl 
he/she/it  crawls 
verleden tijd  crawled 
voltooid
deelwoord
 crawled 
onvoltooid
deelwoord
 crawling 
gebiedende wijs  crawl 

Werkwoord

crawl

  1. onovergankelijk kruipen
  2. onovergankelijk rondkruipen
  3. onovergankelijk wemelen
  4. onovergankelijk, (spreektaal) panlikken, slijmen, vleien
  5. onovergankelijk, (zwemmen) crawlen
Vaste voorzetsels
  • crawl about
  • crawl along
  • crawl around
  • crawl through
  • crawl with
Synoniemen
Hyperoniemen
Afgeleide begrippen


Italiaans

Uitspraak
Woordafbreking
  • crawl
enkelvoud meervoud
crawl crawl

Zelfstandig naamwoord

crawl m

  1. (zwemmen) crawl, crawlslag
  • nuotare a crawl
    crawlen