schuifelen
- Geluid: schuifelen (hulp, bestand)
- schui·fe·len
- In de betekenis van ‘zich schuivend voortbewegen’ voor het eerst aangetroffen in 1671 [1]
- frequentatief gevormd uit schuiven met het achtervoegsel -el
stamtijd | ||
---|---|---|
onbepaalde wijs |
verleden tijd |
voltooid deelwoord |
schuifelen |
schuifelde |
geschuifeld |
zwak -d | volledig |
schuifelen
- ergatief zich door de voeten kleine afstanden over de vloer te schuiven ergens heen voortbewegen
- Hij was in het pikkedonker naar de andere kant van de grot geschuifeld.
- inergatief zich door de voeten kleine afstanden over de vloer te schuiven voortbewegen
- Er werd wat geschuifeld, maar verder bleven de kinderen waar zij waren.
- Het woord schuifelen staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "schuifelen" herkend door:
99 % | van de Nederlanders; |
98 % | van de Vlamingen.[2] |
- Zie Wikipedia voor meer informatie.
- ↑ "schuifelen" in: Sijs, Nicoline van der, Chronologisch woordenboek. De ouderdom en herkomst van onze woorden en betekenissen, 2e druk, Amsterdam / Antwerpen: Veen, 2002; op website dbnl.org; ISBN 90 204 2045 3
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be