schuifelen/vervoeging
vervoeging van de bedrijvende vorm van schuifelen | |||||||||
---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|
onbepaalde wijs | kort | lang | |||||||
onvoltooid | tegenwoordig | schuifelen | te schuifelen | ||||||
toekomend | zullen schuifelen | te zullen schuifelen | |||||||
voltooid | tegenwoordig | hebben[1]/zijn[2] geschuifeld | te hebben[1]/zijn[2] geschuifeld | ||||||
toekomend | geschuifeld zullen hebben[1]/zijn[2] | geschuifeld te zullen hebben[1]/zijn[2] | |||||||
onvoltooid deelwoord | voltooid deelwoord | gebiedende wijs | aanvoegende wijs | ||||||
schuifelend | geschuifeld | ev. schuifel |
mv. verouderd schuifelt |
schuifele | |||||
aantonende wijs | enkelvoud | meervoud | |||||||
onvoltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||
ik | jij, je | u | gij, ge | hij, zij, het | wij, we | jullie | zij, ze | ||
tegenwoordig (o.t.t.) | schuifel | schuifelt | schuifelt | schuifelt | schuifelt | schuifelen | schuifelen | schuifelen | |
verleden (o.v.t.) | schuifelde | schuifelde | schuifelde | schuifelde | schuifelde | schuifelden | schuifelden | schuifelden | |
toekomend (o.t.t.t.) | zal schuifelen | zult/zal schuifelen | zult/zal schuifelen | zult schuifelen | zal schuifelen | zullen schuifelen | zullen schuifelen | zullen schuifelen | |
voorwaardelijk (o.v.t.t.) | zou schuifelen | zou schuifelen | zou(dt) schuifelen | zoudt schuifelen | zou schuifelen | zouden schuifelen | zouden schuifelen | zouden schuifelen | |
voltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||
ik | jij, je | u | gij | hij, zij, het | wij | jullie | zij | ||
onpersoonlijke lijdende vorm geschuifeld worden | |||||||||
onvoltooid | voltooid | ||||||||
tegenwoordig | er wordt geschuifeld | er is geschuifeld | |||||||
verleden | er werd geschuifeld | er was geschuifeld | |||||||
toekomend | er zal geschuifeld worden | er zal geschuifeld zijn | |||||||
voorwaardelijk | er zou geschuifeld worden | er zou geschuifeld zijn |