Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • schui·fel

Werkwoord

vervoeging van
schuifelen

schuifel

  1. eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van schuifelen
    • Ik schuifel. 
  2. gebiedende wijs van schuifelen
    • Schuifel! 
  3. (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van schuifelen
    • Schuifel je?