Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • schui·felt

Werkwoord

vervoeging van
schuifelen

schuifelt

  1. tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van schuifelen
    • Jij schuifelt. 
  2. derde persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van schuifelen
    • Hij schuifelt. 
  3. (verouderd) gebiedende wijs meervoud van schuifelen
    • Schuifelt!