geschuifel
- Geluid: geschuifel (hulp, bestand)
- ge·schui·fel
- Naamwoord van handeling van schuifelen met het voorvoegsel ge-
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | geschuifel | |
verkleinwoord |
het geschuifel o
- het zich schuifelend voortbewegen.
- In het bejaarden tehuis zagen en hoorden we de hele dag het geschuifel van de oude bewoners.
- Het woord geschuifel staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.