sjokken
- sjok·ken
- Leenwoord uit het Fries, in de betekenis van ‘slepend lopen’ voor het eerst aangetroffen in het jaar 1844 [1]
stamtijd | ||
---|---|---|
onbepaalde wijs |
verleden tijd |
voltooid deelwoord |
sjokken |
sjokte |
gesjokt |
zwak -t | volledig |
sjokken
- inergatief langzaam en vermoeid of lusteloos lopen
- Op het laatst werd er meer gesjokt dan gewandeld.
- ergatief langzaam en vermoeid of lusteloos ergens heen lopen
- Hij was in mineurstemming naar huis gesjokt.
- Het woord sjokken staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "sjokken" herkend door:
98 % | van de Nederlanders; |
78 % | van de Vlamingen.[2] |
- ↑ "sjokken" in: Sijs, Nicoline van der, Chronologisch woordenboek. De ouderdom en herkomst van onze woorden en betekenissen, 2e druk, Amsterdam / Antwerpen: Veen, 2002; op website dbnl.org; ISBN 90 204 2045 3
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be