Drie oude flessen
  • fles
  • In de betekenis van ‘glazen vat met nauwe hals’ voor het eerst aangetroffen in het jaar 1351 [1]
enkelvoud meervoud
naamwoord fles flessen
verkleinwoord flesje flesjes

de flesv / m

  1. een langgerekt, cilindrisch en meestal van glas vervaardigd vat met een nauwe hals die met een dop of kurk af te sluiten is
    • Deze fles bevat bijna een liter wijn. 
     In een urinoir kan het ook soms moeilijk zijn om met iemand naast je te plassen. Hier was het nog lastiger omdat er twee mensen naast mij lagen, waarvan één tot overmaat van ramp de enige aanwezige vrouw was. Pas na lange tijd was ik ontspannen genoeg om de fles te vullen.[2]
  • Op de fles gaan
failliet gaan
vervoeging van
flessen

fles

  1. eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van flessen
    • Ik fles. 
  2. gebiedende wijs van flessen
    • Fles! 
  3. (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van flessen
    • Fles je? 
100 % van de Nederlanders;
100 % van de Vlamingen.[3]


enkelvoud meervoud
naamwoord fles flesse

fles

  1. fles