• bo·tel
  • In de betekenis van ‘drijvend hotel’ voor het eerst aangetroffen in 1965 [1] [2][3]
enkelvoud meervoud
naamwoord botel botels
verkleinwoord - -

het botelo

  1. hotel, gevestigd op een afgemeerde boot
57 % van de Nederlanders;
32 % van de Vlamingen.[4]


enkelvoud meervoud
  botel     botellow  

botel m

  1. fles


botel m

  1. (toerisme) botel; een drijvend hotel


  • bo·tel
  • Samenstelling van het Engelse woord boat en het woord hotel

botel monbezield

  1. (toerisme) botel; een drijvend hotel