• zie·ken·huis
enkelvoud meervoud
naamwoord ziekenhuis ziekenhuizen
verkleinwoord ziekenhuisje ziekenhuisjes

het ziekenhuiso

  1. (medisch) instelling voor onderzoek, behandeling en verpleging van zieken
    • Ik word opgenomen in het ziekenhuis. 
     Daarna verdween de Sint zoals hij gekomen was. Drie dagen lang lag de abt in het ziekenhuis, zwevend tussen leven en dood.[1]
99 % van de Nederlanders;
98 % van de Vlamingen.[2]
  1. “Het hele jaar rond: van Sinterklaas tot Sintemaarten” (1973), Lemniscaat  , p. 14
  2.   Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be