ziekenhuisopname
Nederlands
Uitspraak
Woordafbreking
- zie·ken·huis·op·na·me
Woordherkomst en -opbouw
- samenstelling van ziekenhuis zn en opname zn
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | ziekenhuisopname | ziekenhuisopnames ziekenhuisopnamen |
verkleinwoord | - | - |
Zelfstandig naamwoord
- (medisch) het verblijf als patiënt in een ziekenhuis, hospitalisatie
- Is het aantal ziekenhuisopnames toe- of afgenomen?
- ▸ Het gaat voorlopig niet om vaccins die aan nieuwe varianten zijn aangepast. "Zodra er aangepaste vaccins zijn, zullen we die gebruiken", zegt federaal minister van Volksgezondheid Frank Vandenbroucke. "We weten wel dat de huidige vaccins nu nog altijd heel goed beschermen tegen ziekenhuisopnames en zware ziekte."[1]
Vertalingen
1. zie: hospitalisatie
Gangbaarheid
- Het woord ziekenhuisopname staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "ziekenhuisopname" herkend door:
99 % | van de Nederlanders; |
100 % | van de Vlamingen.[2] |
Verwijzingen
- ↑ Weblink bron “Alle volwassen Belgen kunnen na de zomer tweede boosterprik krijgen” (06 juli 2022), NU.nl
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be