• op·na·me
enkelvoud meervoud
naamwoord opname opnamen
opnames
verkleinwoord opnametje opnametjes

de opnamev / m

  1. de handeling of het proces van het opnemen
    • De opname van water in deze bodem is traag doordat er een vette kleilaag net onder het oppervlak ligt. 
  2. een vastlegging van geluid en/of beeld op een drager.
    • Er is een prachtige opname van die sonate. 
     De outfit komt 'met alle toeters en bellen', inclusief de aanpassingen die Whitney zelf heeft gedaan. In het grijze pak dat de zangeres onder de outfit droeg, zitten zelfs nog wat gaten die er tijdens de opnames zijn ingekomen. Ook missen er daardoor wat chromen balletjes die aan het pak zaten.[2]
  3. (medisch) het toelaten van een patiënt in de zorg van een ziekenhuis
    • De opname van grootmoeder ging niet vlot door een gebrek aan personeel op de administratieve dienst. 
  4. (medisch) de afdeling van een ziekenhuis die zich met het opnemen van patiënten bezighoudt
    • De wachtzaal van opname was overbevolkt met zieke mensen. 
100 % van de Nederlanders;
98 % van de Vlamingen.[3]