ziekenhuispredikant

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • zie·ken·huis·pre·di·kant
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord ziekenhuispredikant ziekenhuispredikanten
verkleinwoord ziekenhuispredikantje ziekenhuispredikantjes

Zelfstandig naamwoord

de ziekenhuispredikantm

  1. (beroep) een predikant die zich toelegt op pastoraal werk in een ziekenhuis
    • Hij is enige tijd ziekenhuispredikant geweest, voordat hij daar beroepen werd. 

Gangbaarheid