Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • zie·ken·huis·bud·get
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord ziekenhuisbudget ziekenhuisbudgetten
ziekenhuisbudgets
verkleinwoord ziekenhuisbudgetje ziekenhuisbudgetjes

Zelfstandig naamwoord

het ziekenhuisbudgeto

  1. het budget dat een ziekenhuis ter beschikking heeft gekregen.
    • Het ziekenhuisbudget was te krap om alle operaties uit te voeren. 

Gangbaarheid