• spe·ler
  • Afgeleid van spelen met het achtervoegsel -er
enkelvoud meervoud
naamwoord speler spelers
verkleinwoord spelertje spelertjes

de spelerm

  1. (spel) (sport) een deelnemer aan een spel of sport
    • Dit spel wordt gespeeld met twee spelers. 
     Ik geloof niet in een God als derde persoon die een groot plan voor ons heeft waarin wij allemaal simpelweg spelers zijn.[1]
  2. een partij
    • Microsoft is een belangrijke speler op de softwaremarkt. 
  3. iemand die toneel speelt, een toneelspeler
  4. (muziek) iemand die een muziekinstrument bespeelt, muzikant b.v. een hobospeler
  5. apparaat dat kan (af)spelen b.v. een mp3-speler, cassettespeler, cd-speler, dvd-speler, filmspeler of platenspeler
100 % van de Nederlanders;
100 % van de Vlamingen.[2]
  1. Tim Voors
    “Alleen, De Pacific Crest Trail te voet van Mexico naar Canada”, eBook: Mat-Zet bv, Soest (2018), Fontaine Uitgevers  
  2.   Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be


  • spe·ler

speler, mv

  1. onbepaalde vorm nominatief meervoud van spele