Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • spe·le·rij·den
Woordherkomst en -opbouw

Werkwoord

spelerijden [1]

stamtijd
onbepaalde
wijs
verleden
tijd
voltooid
deelwoord
spelerijden


onvolledig
  1. louter voor het plezier uit rijden gaan

Gangbaarheid

30 % van de Nederlanders;
38 % van de Vlamingen.[2]

Verwijzingen