Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • bank·spe·ler
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord bankspeler bankspelers
verkleinwoord

Zelfstandig naamwoord

de bankspelerm

  1. (sport) speler die (vaak) op de reservebank zit
     Bischop: "Hij wacht nu op zijn kans en zegt zelf dat hij zich wil terugknokken in het elftal. Je hebt de laatste jaren bij Feyenoord gezien dat je zo weer in de ploeg terecht kan komen. Want op dit moment vertrekken als bankspeler zou hij niet zien zitten, dan kom je toch gauw bij anonieme clubs in het buitenland terecht."[1]
     Guard Jordan Clarkson maakte net als Bryant zeventien punten en bankspeler Nick Young droeg dertien punten bij. Ook center Roy Hibbert (twaalf punten) had zijn aandeel in de tweede seizoenszege.[2]
Synoniemen

Gangbaarheid


Verwijzingen

  1.   Weblink bron “Hoe moet het verder met Sven van Beek bij Feyenoord?” (Zondag 11 november 2018, 09:32), NOS
  2.   Weblink bron “Eindelijk winnen Bryant en de Lakers weer eens” (Maandag 16 november 2015, 08:56), NOS