Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • bank·zit·ter
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord bankzitter bankzitters
verkleinwoord

Zelfstandig naamwoord

de bankzitterm

  1. (sport) speler die tijdens een wedstrijd op de reservebank zit
     In Liverpool had Everton weinig moeite met Brighton & Hove Albion. De enige ploeg die net als Leicester City en Liverpool de eerste drie competitieduels wist te winnen, was met 4-2 te sterk voor de ploeg van bankzitter Joël Veltman.[1]
     De besmetting kwam aan het licht nadat de spelers van Real maandag allemaal waren getest. De 26-jarige Diaz, in Madrid vooral bankzitter, verkeert volgens de club "in perfecte gezondheid" en zit in thuisisolatie.[2]
Synoniemen

Gangbaarheid


Verwijzingen

  1.   Weblink bron “City komt niet verder dan gelijkspel tegen Leeds, Everton blijft foutloos” (Zaterdag 3 oktober 2020, 15:26), NOS
  2.   Weblink bron “Real Madrid-aanvaller Mariano test week voor CL-kraker positief op corona” (Dinsdag 28 juli 2020, 14:36), NOS